Ik ben Cees Veddeler: vader van Madelon, Isah, Emy en Rens, en trotse opa van Lennox.
Waar zal ik beginnen? Als je al zo lang lid bent als ik, is het lastig om alles netjes op volgorde te vertellen. Zeker als je daarbij denkt aan al die clubavonden, ZVV’56-feesten en, laten we eerlijk zijn, verkeerde vrienden die je onderweg tegenkomt.
Mijn verhaal begint aan de Oosterlaan: een straat barstensvol voetbaltalent. Van de gebroeders Jan en Wouter Paalman, Johan Dolman, keepers Wim Fiets en Wilco Beekman, tot de broers Lautenschutz (die overigens katholiek waren en bij Victoria Boys speelden). Op je tiende mocht je lid worden. Keuze genoeg, maar het werd ZVV’56. Het veld aan de Fortweg lag op loopafstand van mijn huis, net als het verzamelpunt: café De Trek.
Mijn eerste positie in de P1 was in de goal, toen was ik een stuk groter dan nu. We speelden op de velden aan de Anklaarseweg, waar ZVV’56 in 1969 naartoe verhuisde. Het eerste veld lag waar nu de padel-, squash- en jeu-de-boulesbanen zijn. Bij de opening mocht ik de schaar aan onze beschermheer, de heer Wijma, overhandigen. Wie dat tegenwoordig is? Geen idee.
Uitwedstrijden vertrokken altijd vanaf café De Trek, op de fiets natuurlijk, want we speelden alleen in Apeldoorn. Ons team was behoorlijk aanvallend ingesteld: vijf man voorin en de rest ergens daarachter. Ik begon als aanvaller vanwege mijn snelheid en techniek, maar zakte al snel terug naar het middenveld en de verdediging vanwege mijn inzicht. Daarmee belandde ik in de P2, en via C2, C1 en de B’s klom ik verder.
ZVV’56 groeide en kreeg er een veld bij, op de plek waar nu de fanfare speelt. Omdat je door weilanden moest en het veld vanuit het clubhuis niet kon zien, gingen we vaak op de fiets en speelden we zogenaamd ‘uitwedstrijden’ thuis.
Rond 1970 werd het eerste clubhuis gebouwd. Wat ik me nog herinner: de klapdeuren bij binnenkomst en de voetbaltafel achterin. Het afscheid van het oude veld 1 met houten palen en ijzerdraad staat me ook nog bij. Die rondjes eromheen heb ik nooit gemist.



Ik heb te veel trainers gehad om op te noemen. In de pupillen herinner ik me meneer Zoetbrood en meneer Kalksma, later in de C’s en B’s vooral Albert Mens. Uiteindelijk speelde ik in de A1, niet het hoogste elftal. We ontsnapten aan degradatie dankzij gastspeler John Sluikhuis, die vier keer scoorde. Het jaar daarna werden we A Overgangsklasse. Het bestuur was bezorgd, maar onze nieuwe trainer Joop van ’t Einde had meteen kampioensambities. Bijna gelukt… als we de eerste wedstrijd tegen Loenermark niet verloren hadden. Toeval of niet: ik was er niet bij.

Dat seizoen was onvergetelijk, met lunches, boswandelingen, shotjes en de kleding al klaar in de kleedkamer. Mijn vader was grensrechter, eerlijk als altijd, wat thuis met mij als buitenspelregisseur soms tot stevige discussies leidde.
Mijn stap naar het tweede elftal was van korte duur. In de tweede oefenwedstrijd scheurde ik mijn enkelbanden. Daarna studeerde ik in Arnhem en Nijmegen en was ik vaak niet vast verbonden aan een team. Mijn schoonvader, toen wedstrijdsecretaris, deelde me in als ik in Apeldoorn was. Zo speelde ik ooit met vier broers Scholten in één elftal.
We hadden toen tien of elf teams, en als je in de rust werd gewisseld, moest je meteen een tafel in het nieuwe clubhuis reserveren, anders was er geen plek.
Later speelde ik jarenlang bij ‘die grijze’, met Jan Paalman als fanatieke leider. De wedstrijd uit bij De Haere vergeet ik nooit: geen scheidsrechter, telefoons bestonden niet, en de uitslag stond bij wijze van spreken al vast. Toch zijn we er zonder kleerscheuren vandaan gekomen. Uiteindelijk werden we kampioen, maar niet datzelfde jaar.
Op mijn 35e vroeg Willem van Campen me voor de veteranen. Daar moest je niet alleen over voetbalkwaliteiten beschikken, maar ook een ‘innemend persoon’ zijn … letterlijk. We speelden vaak stevige potjes tegen Apeldoornse Boys en deden mee aan legendarische veteranentoernooien bij Beatrix Hoenderloo, die we meerdere keren wonnen.



k ben trots dat ik al zo lang aan deze club verbonden ben. Daarmee kom ik terug op het verhaal van C tot Z. Op mysterieuze wijze zijn sommige jaren van mijn lidmaatschap ‘kwijtgeraakt’, ondanks keiharde bewijzen zoals de foto van de opening van het eerste veld en een elftalfoto met een teamgenoot die twee jaar eerder zijn speldjes al had gekregen. Ik zal geen restitutie vragen, zeker niet nu de penningen door John Hoogenboom worden geïnd.
Wat belangrijker is: dankzij ZVV’56 heb ik vele vrienden voor het leven gekregen. Deze club is voor mij een vertrouwde plek, waar ook veel mensen mijn ouders nog gekend hebben. Dat maakt mij een rijk mens. En ik gun mijn zoon Rens, die nu in de JO15 speelt, precies zo’n rijke en mooie periode als ik heb gehad.
Nog een paar dingen voordat ik de Pengel overdraag. Als jongste vrijwilliger,ik was twaalf, ‘mocht’ (of moest) ik op maandagavond bij de familie Scholten het clubblad op stencil typen, omdat ik op typeles zat. Frans Koene verzorgde de adressering, en mijn vader, samen met Willem en Riek, deed het vouwen en nieten. Later stond ik op zaterdagochtend achter in de vrachtwagen van Han van der Meer om oud papier op te halen.
Na ruim veertig jaar voetballen gooide een onwillige knie helaas roet in het eten. Maar ik ben nog steeds actief: in de clubhuiscommissie, de sponsorcommissie en in de organisatie voor het 70-jarig bestaan van volgend jaar.
En dan, het slot: van ons A Overgangsklasse-team is er nog maar één persoon lid. Aan hem draag ik de Pengel over. Met deze overdracht neem ik wel een groot risico. Zoals ik altijd zeg: “Ik ben niet snel negatief, maar dit komt niet goed…”
Paul Kruitbos, het risico zit ’m erin dat jouw vrouw Irma dagenlang bezig zal zijn om dit stukje te herschrijven. Succes, allebei!